Stap 1
Schrijf eerst voor jezelf een lijstje op met eigenschappen die, in jouw ogen, bij een goede leider horen.
Stap 2
Deel de opgeschreven eigenschappen met de rest van de groep. Een docent of klasgenoot schrijft alles wat er genoemd wordt op een whiteboard of flip-over.
Stap 3
Kies een van de eigenschappen uit en verbeeld deze in een tekening. Wat houdt de eigenschap precies in? hoe ziet dat eruit?
Tip: teken een poppetje dat iets denkt, iets voelt, iets zegt en iets doet. Aangezien er bij leiding geven altijd anderen betrokken zijn (aan wie leiding gegeven wordt), is het ook interessant om hen erbij te tekenen. Hoe voelen en gedragen zij zich?
Stap 4
Teken nu een leider die het minder goed doet.
Stap 5
Bespreek een aantal tekeningen met de hele groep: wat maakt een leider goed? En wat niet?
null
Nu kiezen studenten individueel voor elke andere student een van de eigenschappen op het bord uit, schrijven die op post-its en leggen die bij de student op tafel neer.
Dus bijvoorbeeld: Piet krijgt ‘direct’ van Fatima, ‘zelfverzekerd’ van Kim, etc.
Stap 7
Bespreek met de hele groep welke eigenschappen de studenten hebben gekregen. Kan hij/zij zich daarin herkennen?
Zo ja, kan de student een voorbeeld geven van een situatie waarin deze eigenschap naar voren kwam? Zo nee, kan de student die de eigenschap heeft gegeven een voorbeeld geven?
Stap 8
Schrijf nu eens voor jezelf een eigenschap op te schrijven die het lastig maakt om een goede leider te zijn. Het mag ook een lastige situatie zijn.
Stap 9
Bespreek de eigenschappen/situaties en vraag aan de rest van de groep om adviezen en tips te geven. Het kan hierbij ook helpen om naar de al aangewezen goede eigenschappen te kijken: hoe kan je een kwaliteit inzetten om aan iets wat je moeilijk vindt te werken?