Stap 1
Bedenk en maak een aantal themakaarten. Deze kaarten worden over
een groepen verdeeld (reken één themakaart per deelnemer per ronde) en in een stapel dicht op tafel gelegd. Elke speler pakt een kaart uit de pot.
Stap 2
Maak een aantal kaarten met de sleutelwoorden 'wie', 'wat', 'waar', 'wanneer', 'waarom', en 'hoe'.
Leg één kaart per deelnemer per ronde open op tafel.
Stap 3
De jongste speler zoekt, naar eigen inzicht, een kaart met een sleutelwoord bij zijn/haar themakaart, en legt beide kaarten bij een speler naar keuze neer. De andere spelers doen hetzelfde bij de overgebleven spelers
Stap 4
Elke speler heeft nu een themakaart én een kaart met een sleutelwoord
voor zich liggen.
Stap 5
Elke speler schrijft een aantal associaties in steekwoorden op en
maakt vervolgens een tekening aan de hand van de steekwoorden op
zijn of haar tekenvel.
Stap 6
De jongste speler toont als eerste zijn tekening en vertelt erover.
Stap 7
De persoon rechts van hem pakt een kaart met een sleutelwoord en
stelt een vraag over de tekening aan de hand van het sleutelwoord op
de kaart. Zie ook bovenstaand schema over het soort vragen dat gesteld kunnen worden aan de hand van een algemene tekening (denk aan symbolen, metaforen) of juist een specifieke tekening (denk aan een scène, situatie of voorwerp).
Stap 8
Alle themakaarten worden teruggedaan in de pot. Nu kan er eventueel een
volgende ronde gespeeld worden. Een ronde duurt ongeveer 30 minuten. Om elkaar beter te leren kennen moeten er minstens twee rondes gespeeld worden.